Rond het jaar 1839 spoelden na een schipbreuk, vaten gevuld met harde rode bessen aan op het strand van Terschelling. Jutters die dachten dat ze vaten wijn hadden gevonden, waren zeer teleurgesteld toen ze ontdekten dat de inhoud uit zure rode bessen bestond. De vaten werden in de duinvalleien leeggegooid en zo ontstond een unieke cultuur ver van de bakermat Amerika.
In 1869 bleken vele duinvalleien op het eiland reeds bedekt te zijn met een heideachtige vegetatie.
In dat jaar ontdekte Botanicus Bioloog Holkema, dat het hier ging om de in Europa unieke ‘Aiton Oxycoccus Macro Carpon’, in de volksmond de Cranberries genoemd. Naar later bleek, kwam deze harde bes uit de noordelijke staten van Amerika. Indianen in die streken gebruikten het sap voor behandeling van pijlwonden, het verven van hun kleren en ter bescherming tegen blaasontsteking.
Rond 1900 ontdekten de eilanders dat deze vreemde harde zure bessen enorm veelzijdig zijn en begon men ze te plukken en te eten. Vanaf 1910 werd de Cranberrycultuur, meer commercieel aangepakt. Vele Terschellinger pachters volgden elkaar in de loop der jaren op. De Cranberryvelden worden nu door ons gepacht van Staatsbosbeheer.